Vakbondsgeschiedenis in Amsterdam-Oost, en een praatpapier over staken

18 maart 2016

Afgelopen woensdag hadden we op m’n werk een mooie themadag over vakbondsgeschiedenis (dankzij). ’s Middags een fietstocht langs lokaties in Amsterdam-Oost, maar ’s ochtends eerst een programma in de Burcht. Eén van de gasten was voormalig voorzitter van de Industriebond Arie Groenevelt, door historicus Sjaak van der Velden ooit omschreven als de «grote schrik voor ondernemend en rechts Nederland».

De arbeidsverhoudingen werden tot in de jaren zestig bepaald door het naoorlogse poldermodel en de geleide loonpolitiek, waarbij de vakbeweging zich constructief opstelde. Groenevelt vond dat de vakbond weer moest leren om zonodig een vuist te maken. Ondertussen werd de bond door acties van werknemers ook steeds meer gedwongen om na te denken over een actievere rol.

Arie Groenevelt liet een notitie maken met als titel Staking. Een praatpapier over verleerde vaardigheden. De notitie, geschreven door bondseconoom Piet J. Vos, verscheen op 19 februari 1970. Groenevelt zelf heeft het stuk niet meer, vertelde hij aan een collega, maar ’s middags kregen we een rondleiding bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis. Daar hadden ze het - uiteraard - wel.

De twintig kantjes getypte tekst vormen niet alleen een scherpe analyse; ze geven ook een mooi beeld van een vakbond die bezig is zichzelf opnieuw uit te vinden. Tegen de achtergrond van een staking bij Werkspoor, maar ook van de meibeweging in 1968 in Frankrijk. De notitie gaat over juridische aspecten van de staking, maar ook over strategische overwegingen en over de rol van de bond. Bijvoorbeeld: reageer je alleen op onvrede onder werknemers, of heb je ook een mobiliserende rol?

De aanleiding voor de bond om een staking uit te roepen […] is gelegen in het feit dat zijn leden in een onderneming te hoop lopen, actie willen respectievelijk actie zijn begonnen, en steun van de bond verwachten. Misschien heeft de bond ze zelf in die stemming gebracht, misschien ook niet.

In een voetnoot wordt daarbij opgemerkt: «Een uiterst belangrijk vraagstuk waarover we de discussie eens zijn begonnen onder de aanvankelijke titel ‘verdieping van het bedrijvenwerk’ en die we beslist moeten voortzetten.»

De bond zal zich moeten verdiepen in wat de leden beweegt: niet alleen de concrete eisen, maar ook de «dieper liggende oorzaken, grieven waarvoor men soms ver in het verleden moet teruggrijpen en die op een heel ander terrein kunnen liggen dan de directe aanleiding tot de staking». Dit betekent dat de bond voor ‘een stukje vertaalwerk’ zal moeten zorgen.

Piet Vos vond dat de bond zich moest voorbereiden zodat hij permanent klaar staat om, zonodig, stakingen te kunnen leiden. Allerlei vragen moesten beantwoord worden:

Welke vormen van staking bieden de meeste kans op succes? Wat is dat eigenlijk, succes? Wat te doen met zogenaamde wilde stakingen? Wat moet onze houding tegenover ongeorganiseerden zijn en is die houding altijd dezelfde ongeacht de vorm van de staking en ongeacht de vraag hoe dit het succes van de staking beïnvloed[t]? Wat te doen op het punt van de stakingsuitkeringen? Hoe hoog moeten die zijn en moeten die onder alle omstandigheden even hoog zijn? Wat te doen met de publiciteit? Hoe open en hoe politiek zijn we daarin?

De auteur heeft niet de pretentie dat hij op alle vragen het definitieve antwoord heeft, maar over veel onderwerpen geeft hij wel een duidelijke mening. Het zou me niets verbazen als Verleerde vaardigheden opgenomen wordt in het inwerkprogramma voor nieuwe bondsbestuurders en organisers.

Update: medeauteur van de notitie was Stan Poppe, meldt Jet Linssen.

Bron: dirkmjk | Categoriën: Vakbond